aangorden
- aan·gor·den
- samenstelling van aan vz en gorden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aangorden |
gordde aan |
aangegord |
zwak -d | volledig |
aangorden
- overgankelijk iets met een riem of band om het middel binden
- Hij kan maar beter zijn spullen aangorden.
- overgankelijk in riemen vastzetten
- De kinderen moeten goed aangegord worden.
zich aangorden.
- zich gereedmaken (voor de strijd)
- Het woord aangorden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aangorden" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be