aanvoer

Nederlands

Uitspraak

Geluid: aanvoer (hulp, bestand)
IPA: / ˈaɱvur / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

aan·voer

Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van aan bw en voer ww "van varen" ^[1]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	aanvoer	aanvoeren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanvoer m

het aanbrengen met een leiding of voertuig
het aangevoerde

aanvoer-

voor aanvoer dienend

Hyponiemen

olieaanvoer, sedimentaanvoer, visaanvoer, voedselaanvoer, wateraanvoer

Afgeleide begrippen

aanvoerbuis, aanvoerdoek, aanvoeren, aanvoerhaven, aanvoerlijn, aanvoernet, aanvoerpijp, aanvoerrol, aanvoerroute, aanvoertroepen, aanvoerweg

Verwante begrippen

bevoorrading

Vertalingen

1. het aanbrengen

Duits: Zufuhr ^(de) v, Nachschub ^(de) m
Engels: feedpipe ^(en), supply ^(en)

Frans: arrivage ^(fr) m, carriage ^(fr) m, transport ^(fr) m, (bij gas of water) adduction ^(fr) v, (bij gas of water) amenée ^(fr) v
Nauruaans: etang in mequor ^(na), engabai ^(na)
Spaans: aprovisionamiento ^(es) m

2. het aangebrachte

Duits: Zufuhr ^(de) v, Nachschub ^(de) m
Engels: supply ^(en), delivery ^(en)

Spaans: aprovisionamiento ^(es) m

Werkwoord

vervoeging van
aanvaren

aanvoer

(in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanvaren
- ... dat ik aanvoer.
- ... dat jij aanvoer.
- ... dat hij, zij, het aanvoer.

Werkwoord

vervoeging van
aanvoeren

aanvoer

(in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvoeren
- ... dat ik aanvoer.

Gangbaarheid

Het woord aanvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanvoer" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.^[2]

Verwijzingen

↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=aanvoer&oldid=4900817"