carambole
- ca·ram·bo·le
- Leenwoord uit het Frans. In de betekenis van ‘raken met speelbal van de twee andere biljartballen’ voor het eerst aangetroffen in 1837 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carambole | caramboles |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord carambole staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "carambole" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "carambole" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
caramboler |
carambole
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van caramboler
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van caramboler
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van caramboler