kwakkel
- kwak·kel
- [1] via Middelnederlands quackel / quackele van Latijn quaccola, in de betekenis van ‘hoendervogel’ aangetroffen vanaf 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kwakkel | kwakkels |
verkleinwoord | kwakkeltje | kwakkeltjes |
- (hoendervogels) (verouderd) bepaald soort vogel, Coturnix coturnix
- Toen stak er een wind op, door de HEERE gezonden; die voerde kwakkels aan van de zee en strooide ze uit over de legerplaats[4].
- (media) journalistieke misser, -vaak opzettelijk- onjuist bericht
- Geloof die kwakkel toch niet!
- Het woord kwakkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwakkel" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kwakkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kwakkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Num 11:31
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be