Naar inhoud springen

napraat

Uit WikiWoordenboek
  • na·praat
enkelvoud meervoud
naamwoord napraat -
verkleinwoord napraatje napraatjes

denapraatm

  1. het napraten
vervoeging van
napraten

napraat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
    • ... dat ik napraat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
    • ... dat jij napraat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
    • ... dat hij napraat. 
83 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be